Zijn wegen…

John Powell

Een jaar of twaalf geleden stond ik te kijken naar mijn studenten die het lokaal binnen kwamen voor onze eerste les in de Theologie van het geloof. Dat was de eerste keer dat ik Tommy zag. Ik kon mijn ogen niet geloven. Hij was zijn lange vlashaar aan het kammen dat tien centimeter over zijn schouders hing. Het was voor het eerst dat ik een jongen met zulk lang haar had gezien. Het werd waarschijnlijk net weer mode. Ik weet heel goed dat het er niet om gaat wat er op je hoofd zit, maar wat er aan de binnenkant zit, maar die dag werd ik volkomen van mijn stuk gebracht. Ik stopte Tommy direct in het hokje R van raar…rare vogel.

Tommy bleek de atheïst te zijn onder mijn studenten in de Theologie van het geloof. Hij maakte voortdurend ergens bezwaren over, maakte lange gezichten of dramde door over het niet bestaan van God.

Toen hij naar me toe kwam aan het einde van de cursus om zijn eindexamenblad in te leveren vroeg hij op cynische toon: “Denkt u dat ik God ooit zal vinden?”

Ik besloot om hem een beetje te laten schrikken. “Nee!” zei ik heel nadrukkelijk.

“Waarom niet?” antwoordde hij. “Ik dacht dat dit het product was dat u aan de man brengt.” “Tommy, ik geloof niet dat jij Hem ooit zult vinden, maar ik ben er absoluut zeker van dat Hij jou zal vinden!”

Hij haalde zijn schouders op en liep mijn klas en mijn leven uit. Ik was een beetje

teleurgesteld bij de gedachte dat hij mijn slimme opmerking niet had gehoord; ‘Hij zal jou vinden’! Ik vond het tenminste heel slim gevonden. Later hoorde ik dat Tommy het examen gehaald had, en daar was ik dankbaar voor.

Toen kreeg ik een droevige mededeling te horen. Ik hoorde dat Tommy aan een ongeneeslijke vorm van kanker leed. Voordat ik de kans had om hem op te zoeken kwam hij naar mij toe. Toen hij mijn kamer binnen kwam was zijn lichaam verteerd en het lange haar was helemaal uitgevallen ten gevolge van de chemotherapie. Maar zijn ogen stonden helder en zijn stem klonk vast.

“Tommy, ik heb zo vaak aan je gedacht; ik heb gehoord dat je ziek bent,” flapte ik er uit.

“O ja, heel erg ziek. Ik heb kanker in allebei mijn longen. Het is nog maar een kwestie van weken.”

“Hoe voelt het om op je vierentwintigste stervende te zijn?”

“Nou, het had nog erger gekund.”

“Hoe bedoel je dat?”

“Nou, ik had ook vijftig kunnen zijn en geen waarden of idealen kunnen hebben en ik had

kunnen denken dat sterke drank, vrouwen versieren en geld verdienen het belangrijkste was om voor te leven.”

Ik begon mijn denkbeeldige archiefkastje te doorzoeken bij de “R” waar ik Tommy had geregistreerd als raar. (Het schijnt dat iedereen die ik een stempel probeer op te drukken, op de een of andere manier door God naar me terug gestuurd wordt om mij een lesje te leren.)

“Maar de werkelijke reden waarom ik u kwam opzoeken,” zei Tom, “is iets dat u tegen me gezegd heeft op de laatste lesdag.” Hij ging verder: “Ik vroeg u of u dacht dat ik God ooit zou vinden en toen zei u ‘Nee!’ wat me nogal verbaasde. Toen zei u: “Maar Hij zal jou vinden.”

Daar heb ik vaak over nagedacht.
Mijn slimme opmerking. Daar had hij vaak over nagedacht!

“Toen de artsen een knobbeltje weghaalden uit mijn lies en me zeiden dat het kwaadaardig was, wilde ik God heel graag vinden. Ik begon op de bronzen deuren van de hemel te bonzen tot mijn knokkels bloedden, zogezegd. Maar God kwam niet tevoorschijn.

Er gebeurde eigenlijk helemaal niets en dus hield ik er maar mee op. Ik besloot dat God of een hiernamaals me eigenlijk niets kon schelen. Ik besloot om iets nuttigers te gaan doen met het beetje tijd dat me nog restte.

Ik herinnerde me nog iets anders dat u had gezegd: “Het droevigste wat er is, is het leven door te gaan zonder lief te hebben. Maar het zou haast nog droeviger zijn om door het leven te gaan en vervolgens dit leven te verlaten zonder de mensen van wie je gehouden had te vertellen dat je van hen hield.”

Dus begon ik met de zwaarste dobber, mijn vader. Hij zat de krant te lezen toen ik hem benaderde. ‘Pa?’

“Ja, wat is er?” vroeg hij zonder zijn krant te laten zakken. “Pa, ik wil graag even met u praten.”

“Nou, praat maar.”

“Maar het is heel belangrijk.”

De krant ging een aantal centimeter naar beneden. “Waar gaat het over?” “Pa, ik hou van u; dat wilde ik u graag vertellen.”

Tom glimlachte naar me en zei het met grote voldoening, alsof hij een warme mysterieuze vreugde in zijn binnenste voelde stromen.

“De krant dwarrelde op de grond. Toen deed mijn vader twee dingen die ik hem nooit eerder had zien doen. Hij begon te huilen en hij omhelsde me. We bleven de hele nacht doorpraten, ook al moest hij de volgende dag weer vroeg naar zijn werk. Het was zo heerlijk om dicht bij mijn vader te zijn, zijn tranen te zien, zijn armen om me heen te voelen en hem te horen zeggen dat hij van me hield.

“Bij mijn moeder, en mijn kleine broertje en andere mensen ging het wat makkelijker,” zuchtte hij. “Ik had van één ding erg veel spijt; dat ik er zo lang mee gewacht had.

Toen draaide ik me op een dag om en toen was God daar ook. Hij kwam niet toen ik Hem er om smeekte. Ik was net een dierentemmer die een hoepel omhoog hield: ‘Kom, spring er maar door. Kom, ik geef je drie dagen, drie weken.’ God doet alles op Zijn eigen manier en op Zijn eigen tijd. Maar het belangrijkste is dat Hij er is. Hij heeft me gevonden! U had gelijk. Hij vond me, ook al had ik het al opgegeven dat ik Hem ooit zou vinden!”

“Tommy,” bracht ik er met moeite uit, “je zegt dat de manier om God te vinden niet is, Hem een privébezit te maken, een problemen-oplosser of een directe troost in tijd van nood, maar door open te staan voor liefde. Weet je, dat is precies wat de apostel Johannes ook gezegd heeft. Hij zei: “God is liefde, en wie liefheeft is een kind van God en kent God.”

Hij is een paar dagen daarna gestorven. Natuurlijk was zijn leven toen niet voorbij, het was alleen veranderd. Hij zette de grote stap van het geloof naar het zien. Hij vond een leven dat veel mooier is dan het menselijk oog ooit heeft gezien of het menselijk oor ooit heeft gehoord of de mens zich ooit heeft kunnen voorstellen.

Voordat hij stierf spraken we elkaar nog een keer.

“Wilt u uw klas vertellen over de dingen die ik gevonden heb?”

Dus, iedereen die zo vriendelijk is geweest de tijd te nemen om dit simpele verhaal over Gods

liefde te lezen, dank je dat je geluisterd hebt. En Tommy, jij die ergens in de zonovergoten groene heuvels van de hemel vertoeft, ik heb het hen verteld, Tommy, zo goed als ik kon.

Download PDF

Laat een bericht achter:

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier