Het hemelse filmtheater

Naar een verhaal van Steve Dexheimer

Ik stierf om 6.27 op 8 juni.
Het ging snel. Heel snel. Ik zag eigenlijk geen groot licht en er was ook geen tunnel. Het enige wat ik me er nog van kan herinneren was dat ik in mijn auto zat en toen was er die enorme klap en stond ik op een grasveld.

Dat ik dood was wist ik wel. Ik voelde dat mijn lichaam op de een of andere manier veranderd was, ofschoon dat niet te zien was. Ik droeg zelfs nog steeds dezelfde kleren, maar toch was het anders.
Was dit nu de hemel? De lucht was helder blauw en op het grasveld voor me stonden mooie, witte bloemetjes. Het was stil en kalm en zeker de moeite waard. Maar de hemel? Nee, dan had ik toch iets anders in gedachten.In de verte zag ik een heuvel. Er was ook een stoffig weggetje dat er naar toeging en ik voelde me geleid om er naar toe te lopen.

Toen ik er in de buurt kwam zag ik dat er iemand bij een boom stond. Hij had een grote baard en op zijn gezicht speelde een glimlach. Omdat ik niet wist wat ik er mee aanmoest en wie het was, maakte ik maar een kleine buiging en zei:
“Hallo.”
“Hallo,” zei de man. “Ik heb op je gewacht!”
Zijn stem was diep maar melodieus.
“Op mij? Staat u hier al lang?” vroeg ik plompverloren.
“Ja en nee. vijf minuten, tien jaar…hier maakt het niet uit.”
Hij keek me aan met diepe, doordringende ogen.
“Dus dit is de hemel,” ging ik aarzelend verder.
“Nee,” zei de man beslist. “Dat is het niet! Het is mijn taak om je verder te begeleiden.”
Ik zag dat er een grote bos sleutels aan zijn buikriem bungelde. Het leek wel alsof de man mijn gedachten kon lezen want hij zei direct: “Dit zijn de sleutels tot de hemel.” Opeens begon het me te dagen.
“Maar…dan bent u misschien Petrus?”
De man begon weer breeduit te glimlachen en zei toen: “Dat heb je helemaal goed!Maar vooruit. We moeten nog ergens naar toe.”
Hij maande me om met hem mee te lopen en zo liepen we verder door de groene velden.
“Als dit de hemel niet is…hoe ziet de hemel er dan uit?” begon ik weer terwijl we net een heuvel opklommen.
“Dat zie je snel genoeg,” sprak Petrus weer. “Maar eerst moet je daar naar binnen!” Terwijl hij het zei wees hij naar een soort gebouw in de verte.

Toen we bij het gebouw aankwamen was ik sprakeloos. Het leek zowaar wel op een bioscoop.
“Dat lijkt wel een bioscoop,” hakkelde ik.
“Dat is het ook,” antwoordde Petrus geanimeerd.
“Ik kom toch zeker niet in het hiernamaals om naar de bioscoop te gaan?” zei ik een beetje verontwaardigd.
“Het is niet anders,” zei Petrus eenvoudig. “Om verder te gaan moet je eerst naar de film!”
“Wat voor film dan? Een soort documentaire?”
“Dat zou je kunnen zeggen.”

Petrus zei niets meer en gebaarde dat ik naar binnen moest gaan. Terwijl ik door de deur liep gaf hij me nog een klopje op de schouder.
“Ga je niet mee?” vroeg ik hem verschrikt.
“Nee,” antwoordde hij. “Deze film is alleen voor jou bestemd.”
Nu begon ik toch tegen te stribbelen.
“Wat gebeurt hier? Wat ga ik hier zien?”
“De film van je leven,” antwoordde Petrus. Op hetzelfde moment deed hij de deur dicht en stond ik alleen in het halfdonker.
Ik keek om me heen en zag een paar lege stoelen en dus ging ik maar zitten. Toen werd het aardedonker en begon de film.

Wat raar…
Dat ging over een verjaardagsfeestje. Er zaten wat kleine kinderen te spelen in een tuin. Ze hadden allemaal een feestmuts op en er zaten wat ouderen omheen met een groot glas in hun hand. De film zoemde in op een jochie dat wat ouder leek te zijn. Opeens zag ik wie dat was. Dat was ik zelf. Hemeltjelief! Op de film begon ik opeens zomaar een ander klein jochie te duwen en te slaan. Ik wilde hem klaarblijkelijk zijn reep chocola afhandig maken en dat lukte me prima. Dat arme ventje begon te huilen en rende in paniek naar zijn moeder. Ik stond er bij te lachen en at met veel plezier zijn chocola op.

Wat was dit in vredesnaam? Ik was dat hele voorval allang vergeten, maar nu voelde ik me beschaamd…en opeens kwam er een ware vloedgolf van oude herinneringen bij me naar boven.
Opeens zag ik alles weer voor me. Alles wat ik had uitgespookt en wat nooit belangrijk genoeg had geleken om spijt over te hebben.
En het ging al snel van kwaad tot erger. Ik keek naar de film van mijn leven. Zo vol met huichelarij en zelfzucht. Geen wonder dat Petrus niet mee naar binnen wilde.

Tranen stroomden over mijn gezicht. Wanneer hield die film nou eens op? Voordat ik de film had gezien had ik mijzelf beschouwd als een behoorlijk goed mens. Niet volmaakt natuurlijk, maar toch wel iemand die er op zou kunnen rekenen dat hij bij God een paar potten zou kunnen breken. Maar nu…na deze film? Ik voelde me vies, verslagen en verloren. Wat voor hoop had ik nog?
Het leek wel alsof die film urenlang doorging, maar eindelijk kwam hij tot een einde. Ik was inmiddels op de grond gezakt en wist niet meer waar ik het zoeken moest.
“Het spijt me dat je dat moest zien.” Opeens klonk er een warme, medelevende stem.

Petrus?
Maar dat was Petrus niet. Dwars door mijn tranen zag ik een man voor me staan. Hij legde zijn hand op mijn hoofd en vroeg zachtjes: “Wil je niet staan?”
Toen ik opstond veegde hij mijn tranen weg met een zachte doek en opeens kon ik zien wie het was.
“U!…U b-b-bent het! De Heer…” zei ik onzeker.
“Ja,” zei hij. “Ik ben het!”
“U heeft alles gezien!” Ik schreeuwde het haast uit. “Alles wat ik verkeerd heb gedaan…Wat moet ik nu doen?”
“Voor mij was die film niets nieuws,” antwoordde hij. “Ik wist het allemaal allang.”
“Maar waarom moest ik dat allemaal zien?” zei ik, nog na-schokkend. “Toen ik U heb aangenomen als Redder, heeft U mij alles toch vergeven?”
“Dat heb ik ook,” zei de Redder. “Daarom ben je ook hier en niet ergens anders.” De Redder keek me diep aan en zei: “Ook al was je vergeven, toch moet ik je je leven tonen. Want alleen zo kun je begrijpen wat het betekent dat je door genade gered bent en dat het niets met jezelf te maken heeft. Door genade staat de hemel voor je open.”

En toen ik weer keek was de bioscoop verdwenen en zag ik de prachtigste kleuren en velden. Opeens schitterde alles en werd het licht om me heen. Zo reuze licht. Nu begon het er uit te zien als de hemel.

Maar toch voelde ik me beschaamd.
“Ik had het zoveel beter kunnen doen Heer,” zei ik en terwijl ik Hem aankeek sprongen er nieuwe tranen in mijn ogen.
“Misschien,” zei de Heer, terwijl Hij mijn tranen weer afveegde.”Misschien wel, maar denk eens aan alles wat je wel gedaan hebt. Volmaakt was je inderdaad niet, maar je hebt Mij toch liefgehad? Ik weet dat je de Vader hebt willen dienen.”

Toen nam Hij me bij de hand en zei: “Daarom zeg ik tot je:
Kom, gezegend kind van mijn Vader. Je mag het Koninkrijk binnengaan, dat van het begin van de wereld af voor je bestemd is.” MattheĆ¼s 25:31

Laat een bericht achter:

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier