Verkoper van het Goede Nieuws

Auteur onbekend

Iedereen noemde hem ‘Kleintje’ en daar was dan ook wel een reden voor. Hij was nog geen een meter vijftig lang en hij was wat gedrongen van postuur. Niemand wist eigenlijk hoe hij echt heette. Maar net zoals de zon elke dag weer opging, zo kon je er ook van op aan dat Kleintje er weer was. Men zei zelfs dat hij een soort verbond met de zon had gesloten, want elke morgen, precies op tijd kwamen ze samen aan op de hoek van de Kanaalstraat en Parkweg in Florida, waar ze samen 15 uur aan het werk waren. Kleintje beneden op de grond terwijl hij kranten verkocht en de zon boven aan de hemel.

Kleintje had geen hokje vanwaar hij zijn kranten verkocht. Hij deed het gewoon vanaf de stoep. Hij had altijd korte mouwen, een lichte broek en een groezelige, oude hoed.

Ik zat toen bij de luchtmacht en in die tijd verdiende je niet veel in het leger en je werd maar een keer per maand uitbetaald. Ik had dus niet veel geld en om de verveling wat te verdrijven bleef ik ’s avonds vaak thuis om te lezen en soms pakte ik dan mijn bijbel die ik van mijn vader had meegekregen. Ik begreep er echter niet veel van en de woorden maakten dan ook weinig indruk op me.

Op zekere avond had ik dat zwarte boek weer van de boekenplank gehaald en was ik er weer vol goede moed in begonnen, maar na een kwartiertje gooide ik het gefrustreerd in een hoek en hoopte ik buiten wat meer vertier te vinden. De zon was al onder gegaan maar het was nog steeds lekker buiten. Terwijl ik de straat overstak zag ik Kleintje, die zijn kranten netjes aan het sorteren was en zich klaarmaakte om naar huis te gaan. Zonder er verder veel aandacht aan te besteden besloot ik even langs mijn favoriete eetcafé te lopen waar een vriend als kok werkte. Ik was die maand bijzonder zuinig geweest en ik had nog drie dollar in mijn zak. Vanavond zou ik daar eens iets bijzonders mee gaan doen. Met die drie dollar kon ik een lekkere cocktail bestellen en met die beeldschone pianiste flirten. Dat leek me wel wat.

Terwijl ik net was gaan zitten, ging de deur open en stommelde Kleintje binnen. Hij deed zijn vieze hoed af en klom naast me op een barkruk terwijl hij een diepe zucht slaakte. Zijn witte haar was door het vele zweten behoorlijk warrig en zijn handen waren zwart van de kranteninkt. Hij had honger en zocht verwoed in zijn zakken naar wat geld. Uiteindelijk viste hij er een paar muntjes uit.
“Net genoeg voor een kop tomatensoep”, zei hij opgelucht.
De krachten van de duisternis begonnen meteen een verwoed gevecht met de stem van het licht. Diep van binnen hoorde ik duidelijk een stemmetje dat zei: “He, geef die vent je drie dollar. Dan kan hij tenminste iets behoorlijks eten.” Maar een ander stemmetje antwoordde vastberaden: “Van zijn leven niet. Ben je nou helemaal.” Ik besloot er snel vandoor te gaan voordat dat eerste stemmetje mij nog zou overreden. Maar voordat ik de deur opendeed stopte ik toch, draaide me om en pakte de drie dollar uit mijn zak. Op het bovenste biljet stond met een rode viltstift geschreven: “50/J. C.
“Ik stopte de biljetten in Kleintjes hand en zei: “Voor jou. Kun je goed eten!”
Vuur sprong uit zijn vermoeide, blauwe ogen en hij zei: “Ik hoef geen liefdadigheid hoor!”
“Liefdadigheid?”antwoordde ik. “Dat is geen liefdadigheid. Dit heet een lening. Ik wil dat geld terug hebben.”

Kleintje pakte het geld nu aan en bestelde meteen een dubbele hamburger met alles er op en er aan. Ik keek hoe hij de maaltijd verslond en we raakten aan de praat. Op de een of andere manier begonnen we over de bijbel te praten en ik vertelde hem hoe moeilijk ik het vond om de bijbel te begrijpen. “Ik kan er echt geen touw aan vastknopen”, zei ik. “Je moet bidden voordat je begint te lezen,”antwoordde Kleintje. “Dan begrijp je het heus wel.”

Toen vertelde ik hem dat ik bang was dat ik naar Korea zou worden gestuurd om daar te moeten vechten, maar Kleintje keek me geamuseerd aan en sprak toen heel beslist: “Jij gaat niet naar Korea. Je gaat hier wel weg, maar niet naar Korea.”
De volgende morgen was Kleintje nergens te bekennen. Dat was jammer want die dag kreeg ik bericht dat ik zou worden overgeplaatst. Korea natuurlijk. Althans dat dacht ik. Ik pakte snel mijn spulletjes bij elkaar en ging naar het vliegveld vanwaar ik naar mijn uiteindelijke bestemming zou gaan. Toen ik in het vliegtuig zat vroeg ik aan mijn kornuit die naast me in de stoel zat gegespt of hij wist hoe lang het vliegtuig erover zou doen om naar Korea te vliegen.

“Korea?” zei mijn vriend verbaasd. “Heb je de papieren dan niet gelezen? Wij gaan helemaal niet naar Korea.”Ik vouwde mijn orders open en las tot mijn verrassing dat ik voor een speciale training naar een luchtbasis in Illinois werd gestuurd.

Je had gelijk Kleintje, dacht ik tevreden.
Het leven in Illinois was echter niet gemakkelijk. De opleiding was zwaar, de weekdagen te lang en het weekeind veel te kort. Bovendien was het er bitter koud. Ik kon haast niet wachten tot ik weer naar Miami kon gaan.Twee dagen voor Kerstmis kreeg ik verlof en ik ging opgewekt naar het station om een treinkaartje te kopen. Maar geloof het of niet, het kaartje was te duur. Ik had drie dollar te weinig. Al mijn vrienden waren al vertrokken en de luchtmachtbasis lag er bijna verlaten bij.

Ontmoedigd droop ik af naar de kantine waar ik verslagen naast mijn tas op een stoel neerzakte. Dat werd dus geen zonnige kerst. Mijn sombere gedachten werden plotseling onderbroken door de stem van de sergeant. “He, jij…Wat doe je hier in vredesnaam?” blafte hij me toe. Ik vertelde hem mijn trieste verhaal.

“Je komt drie dollar te kort? Het zal toch niet waar wezen dat je niet naar huis kunt met de Kerst omdat je drie dollar te weinig hebt?”
“Toch is het zo”, antwoordde ik hem mismoedig. Hij draaide zich om nar zijn assistenten en zei op barse toon: “Vooruit, jongens. We geven hem allemaal een dollar. Kan die tenminste naar huis. Wij moeten toch die kant uit, dus we geven je even een lift naar het station.”

En dus zat ik, dankzij de sergeant, toch op de trein en ging ik toch naar het zonnige zuiden. Toen ik in Miami was aangekomen wilde ik Kleintje graag weer zien en dus ging ik naar het restaurant waar ik hem voor het laatst had gezien. Maar niemand wist waar hij was. Hij was al zes maanden spoorloos. Ik belde de krant op en vroeg aan iedereen die hem gekend had of ze misschien wisten waar hij was, maar niemand wist het.

Maar wat Kleintje me die avond voor ik naar Illinois werd gestuurd verteld had was blijven hangen. Ik was dat zware, zwarte boek weer gaan lezen, maar had eerst gebeden, net zoals Kleintje had gezegd en inderdaad, na verloop van tijd was ik de woorden gaan begrijpen en was het alsof ik een nieuwe kracht had aangeboord. Ik las nu elke avond een stukje in de bijbel en het begon echt iets voor me te betekenen. Maanden gingen voorbij en mijn geloof in God groeide. Ik vertrouwde op God en voelde me geborgen en omringd door vrede en rust. Maar Kleintje was er niet meer.

Op zekere avond rammelde ik van de honger, maar ik was blut. Ik zou de volgende dag pas uitbetaald krijgen. Ik had letterlijk geen cent meer over.
“Heer, ik heb honger. Help me om iets te eten te vinden.”
Ik stapte mijn kamer uit en ging de straat op. Gewoon een beetje rondlopen. Op de straathoek waar ik Kleintje voor het laatst had gezien bleef ik even staan en ik wenste dat hij er weer was. Ik wilde oversteken, maar ik moest wachten op een grote, zwarte limousine die net voorbij reed. Toen de limousine voorbij was en ik wilde oversteken remde de auto abrupt en de limousine stond stil. Ik staarde verbaasd naar die enorme auto. De achterdeur zwaaide open en wie schetst mijn verbazing toen ik Kleintje zag uitstappen. Hij was gekleed in een wit pak, met mooie gladde bijpassende schoenen. Op zijn hoofd stond een kleurige panamahoed en met een grote glimlach liep hij op me af. Netjes geschoren, schoon en zijn haar was niet langer vet en bezweet.

“Hallo mijn jongen,” zei hij opgewekt. “Hoe is het met jou?” Meteen greep hij naar zijn zak en haalde er wat geld uit.
“Ben ik jou niet wat geld schuldig? Hier is je geld weer. Het was zeker erg koud in Illinois, hè?” Hij keek me met pret oogjes aan en zei nog :”Nou, leuk om je weer te zien. Dag hoor. God zegene je.”
Hij propte het geld in mijn hand, stapte weer in de auto en reed weer weg. Ik stond hem als aan de grond genageld na te kijken. Het was allemaal zo snel gegaan dat ik niet eens de tijd had gekregen om iets te zeggen.
Verward stopte ik het geld in mijn jasje en liep naar het eetcafé waar ik op mijn gebruikelijke kruk plaatsnam. Ik pakte het geld dat ik van Kleintje had gekregen. Drie dollar, precies de juiste hoeveelheid. Maar toen zag ik tot mijn schok dat het bovenste biljet met een rode viltstift beschreven was…Er stond op geschreven: “50/J.C.”.
Nu, 40 jaar later, zijn mijn vragen nog steeds niet beantwoord. Wie was Kleintje? Waar kwam hij vandaan? Waar ging hij naar toe en wat had hij met mijn geld gedaan? Hoe kwam het dat hij wist dat ik naar Illinois was gestuurd en waar kwam die Limousine vandaan?

Ik zal het nooit weten, maar wat ik wel weet is dat wij nooit zeker weten hoe Gods liefde en Zijn genade aan ons geopenbaard zullen worden en wat voor onwaarschijnlijke mensen en situaties Hij daarvoor gebruiken kan.

Laat een bericht achter:

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier