Een hand op mijn hoofd

Door Wilma Sexton

Het laatste dat ik me herinnerde, was de ziekenhuiskamer waar ik lag om te herstellen van de geboorte van mijn tweede kind, een dochter. Dat is al lang geleden; februari 1971, maar ik herinner het me als de dag van gisteren. Na een lange, moeilijke bevalling waren mijn man en ouders naar huis gegaan om uit te rusten. De baby lag veilig weggestopt op de afdeling neonatologie van het ziekenhuis en ik was ook klaar om te gaan slapen.

En toen, zomaar opeens, begon mijn rug pijn te doen. Ik riep de verpleegster en die kwam direct.

Toen ging het snel.

Ik hoorde haar uitroepen: “Bloeding!” Ze riep om hulp, maar van wat er daar in die kamer gebeurde weet ik niets meer.

Het volgende dat ik wist was dat ik me volkomen gewichtloos voelde, alsof ik rondzweefde in een wolk. Het was er zo rustig, zo kalm, en zo sereen. Ik was intens gelukkig. Mijn ziel was vervuld van een prachtige vrede waarvan ik zeker wist dat die op aarde niet bestond. “Heer, waar ben ik?”

Maar dat hoefde ik eigenlijk niet te vragen. Ik wist het al. Er was geen plaats op aarde die zo goed voelde. Ik was in de hemel , of op zijn minst in het een of andere hemelse voorportaal. ‘Hoe geweldig’, dacht ik, ‘om me voor altijd zo te voelen!’

Er was geen angst en ik voelde geen enkele onrust. Zou ik me voor eeuwig zo voelen? Dat kon toch haast niet? Wat een geweldige toekomst stond mij te wachten. Maar toen dwaalden mijn gedachten af naar al die mensen op aarde waar ik zo intens veel van hield. Mijn ouders, voor wie het zwaar zou zijn om hun dochter zo maar te verliezen… maar ik had toch nog broers en zussen? Zouden die het verlies niet kunnen opvangen? Ik was tenslotte zo gelukkig hier… Ik wilde liever niet denken aan al die mensen op aarde. Ik probeerde weer om me over te geven aan dat zalige gevoel van een wereld zonder zorgen of verdriet.

Toch bleef dat gevoel dat er mensen waren die me nog nodig hadden me van ergens ver weg belagen. Wat zou mijn man wel moeten doormaken? Zou het voor hem geen enorme slag zijn om verder te moeten in het leven zonder mij? Maar hij was toch zeker nog jong? Hij zou weer gelukkig kunnen worden.

Toen voelde ik ook iets anders. Er was een zachte aanraking op mijn hoofd, zachtaardig en rustgevend. O, wat was dat mooi en ik voelde me zo geliefd. Nee, ik kon niet langer denken aan het aardse leven. Dit was te mooi en te goed.
Maar die zachte aanraking op mijn hoofd was er nog steeds.
Wat was dat toch?
En opeens wist ik het. Iemand speelde met mijn haar en streelde mijn lokken. Net zoals ik altijd deed bij het haar van mijn dochter als we samen zaten, of als ik haar een verhaal las voor het slapengaan .

Mijn dochter!
Ik zag allebei mijn kinderen duidelijk voor me. Melissa, van twee en een half, en haar kleinere zusje, Teresa, nog geen dag oud. En op dat moment voelde ik iets anders dan vreugde.

Mijn kinderen… Wie zou ze helpen? “O, Here God, wie gaat hen over U en Uw liefde vertellen?”

Ik probeerde me voor te stellen dat er iemand was die net zoveel van mijn kinderen hield als ik, iemand die voor hen zou zorgen als een echte moeder, maar ik kon me niemand bedenken. Ik kon mijn kinderen niet alleen achter laten. Het ging gewoon niet en ik wilde het niet. Zelfs niet voor de hemel. “O, lieve Heer, laat U me alsjeblieft teruggaan,” zei ik. Ik hoorde geen antwoord, maar er verscheen een Bijbelpassage voor mijn ogen, alsof ik naar een beeldscherm keek. “Vraag en het zal gegeven worden.”

En toen was ik ergens anders. Terug in mijn lichaam. Het was alsof iemand me zachtjes had neergelegd, alsof ik een baby was die voorzichtig in een wiegje gelegd werd. De heerlijke sensaties van de hemel verbleekten en maakten plaats voor de stijve lakens van een ziekenhuisbed en de opgewonden kreten van mensen. Iemand schreeuwde: “Het is gelukt,” en iemand anders zei iets over veel bloedverlies en dat ik buiten bewustzijn was geweest.

De dokter wikkelde me direct in groot verband totdat de bloeding stopte en ik werd aan allerlei machines gekoppeld. Maar ik was terug en niet langer in levensgevaar. Tegen de tijd dat mijn ouders en mijn man weer bij me in de kamer in het ziekenhuis mochten, ging het stukken beter met me. Gelukkig had ik geen operatie nodig en slechts een paar dagen later mochten baby en ik naar huis.

Het is moeilijk om me voor te stellen wat er allemaal gebeurde in die vijftien minuten dat ik buiten bewustzijn was en zo vredig rond dreef op een hemelse wolk van geluk, maar mijn herinneringen aan dat bijzondere moment zijn nog altijd heel levendig en duidelijk.

Maar ik was niet de enige die iets bijzonders had meegemaakt. Mijn moeder had ook iets gezien.

‘Wilma,’ zei ze. “Toen wij weggegaan waren uit het ziekenhuis, na de geboorte van je baby, voelde ik dat er iets verkeerd zat. Toen heb ik gebeden en had ik een visioen. Ik zag je in je ziekenhuiskamer. De dokters werkten aan je, maar er was ook iemand anders daar. Een engel.”

“Had je een visioen van mij? “vroeg ik. “En je zag daar een engel?”
Mam knikte. “De engel stond aan het hoofdeinde van je bed en was aan het spelen met je haar.“

Ik voelde een tinteling op mijn hoofdhuid, daar waar de vingers van de engel waren geweest.

“De engel pakte je hand,” ging mamma verder. “Ik zag alles zo duidelijk, maar ik was reuze bang, want ik dacht dat de engel gekomen was om je mee te nemen naar de hemel.”

“Nee, mam,” zei ik. “Wat je zag was dat de engel me terugbracht.”

De ervaring heeft me diep aangegrepen. Ik weet nu dat ik eens naar die glorieuze plaats zal terugkeren. Maar tot die tijd heb ik een opdracht. Tot dat moment moet ik de beste moeder zijn die ik kan zijn. Ik had een nieuwe baby en een peuter, en daar was ik verantwoordelijk voor. Twee kinderen die ik moest vertellen over de hemel. Ik wilde hen over engelen vertellen. Ik wist precies waar ik moest beginnen.

Ik kon tenslotte putten uit mijn eigen ervaring.

Laat een bericht achter:

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier