Reddingsmissie

Door Judy Zwirblis

Mijn vader was wat je kunt noemen een ‘redder’. Hij diende eerst in de marine tijdens de Tweede Wereldoorlog en vervolgens kwam hij bij de kustwacht terecht, waar hij de rest van zijn carrière doorbracht met gevaarlijke zoek- en reddingsoperaties voor zeelieden in nood. Maar de belangrijkste reddingsmissie was er een die mijn familie, nu meer dan 60 jaar later, nog steeds een wonder noemt.

Dat gebeurde in december 1954, een week voor Kerstmis. Ik was toen vijf jaar oud. Mijn zus, Joanne, was acht en ons huis was helemaal in de feestsfeer. De grote kerstboom was prachtig versierd en de geur van lekkernijen vulde het huis. Het zou dat jaar onze eerste kerst zijn in ons nieuwe huis in Newfoundland, Canada en we waren allemaal opgewonden.

Vader was echter maar sporadisch thuis. Hij was doorgaans zeker vier of vijf dagen op de basis of op pad voor de een of andere reddingsoperatie.
We waren een gelukkig gezin, maar het leven in Newfoundland was wel even wennen.

Het was er koud, grijs en kaal en de winter was veel kouder dan we gewend waren, maar thuis was het warm, knus en gezellig, ook al misten we vader weleens.

Hij heeft nooit veel met ons over zijn missies willen spreken. Ik denk dat hij ons niet bang wilde maken, want het werk dat hij deed was gevaarlijk. Hij was een vluchtnavigator, en moest vaak onder de slechtste omstandigheden vliegen. Zelfs als kinderen wisten we dat zijn werk gevaarlijk was, vooral in de wintermaanden, hoewel mama erg goed was in het verbergen van haar zorgen.

Maar dat jaar begon het drie dagen voor Kerstmis te sneeuwen en werd de grond bedekt met een prachtig wit tapijt. Alle vijvers waren bevroren en mijn zus Joanne wilde graag gaan schaatsen. Al haar vriendinnetjes gingen ook, maar zij had geen schaatsen. Toen ze het met een mokkend gezicht aan Mamma vertelde pakte die resoluut een pakje van onder de boom vandaan en gaf het aan haar. “Vooruit dan maar,” zei mamma. “Een vroeg kerstcadeautje.”
Je begrijpt het al. Het waren schaatsen.

Joanne verspilde geen tijd. “Kan ik nu gaan schaatsen?” vroeg ze opgewonden. Dat mocht, als ze maar weer op tijd thuis zou zijn.

Wat er toen gebeurde heeft ze lange tijd stil gehouden. Stevig ingepakt in haar zware winterjas, muts en wanten, vloog ze de deur uit op weg naar een populaire schaatsvijver, waar haar vriendinnen zich al hadden verzameld om de middag door te brengen. Het was een perfecte middag om te schaatsen, koud en helder en het ijs schitterde in de zon alsof de vijver met diamanten gevuld was.

Het was geweldig. Wat had ze een plezier op haar nieuwe schaatsen. Maar, zoals zo vaak het geval met jonge kinderen, ze werd overmoedig en schaatste steeds verder weg bij haar vriendinnen en verloor daarbij ook de tijd nog uit het oog. Voordat ze er erg in had werd het donker. Al haar vriendinnen waren al naar huis gegaan en ze was alleen achtergebleven op het nu somber ogende ijs.

Tot haar schrik zag ze nu ook dat er scheuren in het ijs zaten. Ze moest direct naar huis. Hier was het gevaarlijk.

Maar het was al te laat. Het ijs begaf het onder haar gewicht en Joannes kleine voetjes gleden onder haar weg en ze verdween met een gil in het donkere water.

Er was niets waar ze zich aan vast kon houden en terwijl ze om hulp riep golfde het koude water haar keel binnen. Weer probeerde ze te roepen, maar het had geen zin. De vijver was verlaten. Pure paniek begon haar te overmannen toen ze voelde hoe het gewicht van haar schaatsen en kleren haar naar beneden begon te trekken.

Er was niets tegen te beginnen en langzaam verdween ze in de diepte.

Ze vertelde ons later dat ze zich niet herinnert hoe lang ze wel onder water was. Maar plotseling voelde ze iets dat haar uit de ijzige diepten omhoog trok. Zoals ze later zou beschrijven: “Het was alsof er een stevige, grote hand was die me bij mijn jas vastgreep en me omhoog trok.” Direct daarna zat ze in de sneeuw op de grond aan de oever van het meer, haar schaatsen nog aan de voeten, maar naast haar laarzen.

Wat was er gebeurd?
Hoe was ze dat ijskoude water uit gekomen? En haar jas was kurkdroog… Haar wanten en broek waren echter doorweekt en zo snelde ze langs het bospad terug naar huis en deed ze toen ze thuiskwam alsof er niets gebeurd was.

Toen werd het kerstavond.

We waren die middag enorm gespannen, want we wisten niet of vader wel zou kunnen komen. Maar net toen het donker werd stapte vader blij en opgeruimd het huis binnen, vergezeld van twee leden van zijn ploeg, die anders die nacht alleen zouden zijn geweest. Papa straalde, duidelijk blij dat hij thuis was bij zijn gezin. Na het eten gingen we in de woonkamer zitten. Joanne en ik kropen op papa’s schoot en hij begon ons een buitengewoon verhaal te vertellen.

“Een paar dagen geleden,” zei hij, “werden we opgeroepen om de bemanning van een Russisch schip te redden dat aan het zinken was in het midden van de oceaan.”

Het werd doodstil. Vader vertelde nooit iets over zijn missies en we luisterden gefascineerd.

‘Het zinkende schip lag vier uur ten noorden van ons,’ ging vader verder, ‘en het stormde hevig. We wisten dat er geen tijd te verliezen was , maar toen ons vliegtuig in de buurt van het schip kwam, hing er een zware mist boven de zee en we konden niets zien. De brandstof van het vliegtuig was erg gelimiteerd en als de zeelui niet direct gered konden worden zouden ze moeten terugkeren omdat ze anders zelf zouden neerstorten.

Vader vertelde dat de piloot terug wilde gaan, maar vader drong er bij hem op aan om het nog even vol te houden. ‘We zijn hun enige hoop. Laten we het nog een paar minuten geven.”

“Nog vijf minuten,” zei de piloot. “Maar dan hebben we geen andere keuze dan terug te keren.”

“Toen bad ik,” zei vader. “Ik vroeg God om een wonder, om ons te helpen de matrozen te zien, want door de zware mist zagen we helemaal niets. En toen, op datzelfde moment, leek het alsof er een gordijn werd weggetrokken. De mist verdween en we zagen de bemanning van het schip die op de boeg van het schip stond te zwaaien met vlaggen. De piloot cirkelde boven het schip terwijl vader een touw uit het vliegtuigje gooide om de mannen een voor een naar boven te trekken. “Het was loodzwaar,” zei vader. “Telkens weer moest ik met mijn handen de mannen het vliegtuig in sleuren om ze in veiligheid te brengen. En net toen de laatste man aan boord kwam, zonk het schip. “

Ik staarde naar de sterke handen van mijn vader, en stelde me voor hoe dat geweest was. Wat een verhaal. Maar toen zei Joanne zachtjes, bijna onhoorbaar: ‘Ik heb ook een wonder meegemaakt, papa.’

En toen vertelde ze hoe een ander paar krachtige handen, net als die van papa, haar uit dat ijskoude water hadden gehesen.

Of er een verband bestaat tussen vaders handen die die nacht redding brachten aan een groep wanhopige zeelui en het wonder van zijn eigen kleine meid, kan ik onmogelijk zeggen. Misschien zullen we het nooit zeker weten, tenminste niet hier op aarde. Maar nu, jaren later, als ik zit te bidden voor mijn zonen die ook bij de kustwacht werken, denk ik vaak terug aan die bijzondere kerstavond in 1954 en weet ik met grote stelligheid dat ik niet bang hoef te zijn. Wat we ook meemaken in ons aardse leven, we zijn nooit echt alleen. Wij worden altijd beschermd door de machtige handen van een vader die om ons geeft..

Laat een bericht achter:

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Lees de nieuwe Oppepper

Thuis of op je werk, een Oppepper maakt je sterk

Klik hier